zaterdag 1 januari 2000

De Ziekentroost

Welke een onderwijzing is in het geloof en den weg der zaligheid, om gewillig te sterven.
(Uit het Nederlandse psalmboek met de berijming van 1773)


Van de verdorvenheid en ellende des mensen
Nadat Adam recht en goed geschapen was, te weten, heilig, rechtvaardig, onsterfelijk en tot een heer gezet over alle schepselen, welke God geschapen had, is hij niet lang in dezen staat gebleven, maar is door de listigheid van den satan, en zijn eigen ongehoorzaamheid, van deze schone heerlijkheid vervallen, en heeft alzo het verderf van den tijdelijken en eeuwigen dood over ons allen gebracht. Dit is de erfzonde, waarvan David in den psalm spreekt, zeggende: Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeeft mij mijn moeder ontvangen. Desgelijks zegt ook Paulus tot de Romeinen: dat door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben.



Door Adam zijn alle mensen in de dood gekomen

Want zo haast als Adam aldus gevallen was, is hij ter stond in een zekere vervloeking gekomen, gelijk wij lezen in Genesis, waar God zegt: Zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt, en met smart zult gij daarvan eten al de dagen uws levens; en in het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, todat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren. Waaruit wij zekerlijk weten, dat allen, wat leven ontvangt, eenmaal moet sterven. Dit getuigt David duidelijk, zeggende: Wat mens leeft er, die den dood niet zien zal? Want Salomo zegt: De levenden weten dat zij sterven zullen. Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende. En in Hebreën staat geschreven dat het den mensen gezet is eenmaal te sterven, en daarna het oordeel. Want, gelijk de Schrift zegt, wij zullen allen den dood sterven en wezen als het water, dat ter aarde uitgestort zijnde, niet verzameld wordt. Want onze dagen (zegt Job) zijn als de dagen des dagloners en lichter dan een loper. En wij varen (spreekt Mozes) daarheen als een stroom. Ja gelijk een blad, dat de wind verdrijft, en een droge stoppel, en een kleed, dat de mot opeet. Want het stof keert wederom tot aarde, als het geweest is; en de geest weder tot God, Die hem gegeven heeft; die gelijk Job zegt: Leem zijn wij en tot stof moeten wij wederkeren. Insgelijks zegt ook Jakobus, dat des mensen leven is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt en daarna verdwijnt. Ja onze leeftijd vaart weg gelijk een wolk, en vergaat gelijk een nevel, en verdwijnt ook gelijk een schaduw. En ook Petrus zegt, aanhalende uit Jesaja, dat alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen als een bloem van het gras; het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen. Wederom zegt Jezus Sirach: Het verbond van eeuwigheid is dit: Gij zult den dood sterven. Gelijk een groenend blad op een dichten boom: enigen werpt hij af, en anderen doet hij uitspruiten; alzo is het met het geslacht des vleses en des bloeds; het ene sterft en het andere wordt geboren. Gelijk Salomo zegt: Alles heeft een bestemden tijd; er is een tijd om geboren te worden, en een tijd om te sterven.





Van de gezetten tijd des mensen

En deze tijd staat in des Heeren hand; gelijk Job zegt dat zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij God is, en Hij heeft zijn bepalingen gemaakt, die hij niet overgaan zal; hetwelk ook Paulus zegt, dat God bescheiden heeft de tijden tevoren verorderend, en de bepalingen van hun woning. En David zegt dat God onze dagen een handbreed gesteld heeft, en onze leeftijd als niets voor Hem is; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Want onze dagen zijn lichter dan een weversspoel, en dan een loper. Ook zijn wij hier maar gasten en vreemdelingen voor een kleinen tijd. Want de dagen onzer jaren, daarin zijn zeventig jaren, of zo wij zeer sterk zijn tachtig jaren; en het uitnemendste van die is moeite en verdriet; want het wordt snellijk afgesneden, en wij vliegen daarheen. En als wij lang leven, zo leven wij honderd jaren. Gelijk een droppel water is te rekenen tegen het water van de zee, alzo zijn duizend jaren tegen de dagen der eeuwigheid. En Petrus zegt, dat één dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag. Alzo zijn onze jaren, te rekenen bij de eeuwigheid.




Van den val en de ellendigheid des mensen

Dewijl wij nu, volgens de Heilige Schrift, allen sterven moeten, wie zou niet hartelijk naar den dood verlangen, als wij zien, in wat staat en verderf wij door Adam gekomen zijn, te weten, in alle ongerechtigheid, tegenspoed en lijden; zodat wij boos zijn, en tot boosheid genegen, van der jeugd en jonkheid af. Want, gelijk Paulus zegt, wij zijn van nature kinderen des toorns, en onbekwaam tot enig goed, en van onszelf niets hebbende dan zonde. Gelijk ook David zegt: Er is niemand, die goed doet; allen zijn zij afgeweken; tezamen zijn zij onnut geworden. Want het goede, dat wij willen, doen wij niet; en dat om de zonde, die in ons woont. Van deze inwonende zonde getuigt David, dat wij in ongerechtigheid geboren en in zonde ontvangen zijn, en daarin voortgaan. Want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan.

Van de verlossing des mensen
Dewijl wij nu aldus in den toorn Gods en in de schaduw des doods, ja in de hel van verdoemenis liggen, zo is ons Christus, het Licht der wereld, verschenen, en de Zon der gerechtigheid opgegaan; Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking; en heeft ons mede levend gemaakt, daar wij dood waren door de misdaden en de zonden; en heeft ons die vergeven en uitgewist het handschrift, dat tegen ons was, in inzettingen bestaande, en datzelve uit het midden weggenomen en aan het kruis genageld; waardoor Hij over al onze vijanden getriomfeerd heeft, als den dood, den duivel, de hel en de verdoemenis der wet, gelijk God door den profeet Hoséa gezegd heeft: Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door Jezus Christus. Die ook (naar de belofte Gods) den duivel den kop heeft vermorzeld, in wiens macht wij gevangen lagen, door de overtreding der zonden.